Onmogelijk, maar onontkoombaar

Leestijd: 4 minuten

For the sake of my child I must hasten to save
All the children on earth from the jail and the grave.

Charlotte Perkins Gilman, ‘Mother to Child’ (1911)

Change the system, not the climate,” aldus talloze websites, kranten, protestborden en andere publicaties. De reden daarvoor lijkt duidelijk. Dat systeem, met zijn door concurrentie en groei inherentie verspilling aan energie en grondstoffen, zorgt ervoor dat we in volle vaart op de orkaan afstomen die klimaatverandering heet, ondanks hier en daar wat mooie, maar overwegend vrijblijvende voornemens. Het roer moet om.

Maar hoe dan?

Diederick de Vries
De molens van Thengin
In dit boek volgen we een jonge IT'er die plotseling wordt meegesleurd naar een wereld waar duurzaamheid de norm is. Aanvankelijk sceptisch begint hij zijn weg te vinden. Maar zijn zoektocht naar identiteit leidt hem naar een geneticus in een verre stad.
€18,96 Paperback

De vrijemarkteconomie heeft ons behalve de genoemde klimaatverandering, bacterieresistentie, verzuring van steeds legere oceanen, een plastic-eiland, alomtegenwoordige PFAS, ongekende ongelijkheid en een wereldwijde teruggang in voor landbouw geschikte grond ook veel moois gebracht, zoals individuele vrijheden, voeding voor bijna iedereen, de medische wetenschap, goedkope vliegvakanties, sociale media, opvouwbare smartphones en grasmaairobots.

De vrije markt maakt in theorie dat mensen steeds betere en goedkopere producten kunnen kopen van het geld dat ze krijgen in ruil voor arbeid, terwijl ze bovendien belasting afdragen om de medische zorg en de snelwegen te laten onderhouden. Het systeem werkt daarbij bottom-up. Met andere woorden, in plaats van dat een bureaucreatie bepaalt wat er gebeuren moet, kan iedereen in beginsel een bedrijf starten om een product op de markt te brengen. Dit gegeven zorgt voor een individuele vrijheid die bovendien enigszins meritocratisch werkt. Als we die elementen willen behouden terwijl we een duurzamere samenleving creëren die de huidige crises afwendt, moet die samenleving daarom mensen motiveren eraan bij te dragen vanuit een persoonlijk initiatief en zonder centraal planningsbureau.

Vooral dat laatste lijkt niet bij iedereen vast te staan. Eco-socialisten als Michael Löwy en Kōhei Saitō doen literatuurstudies naar Karl Marx’ werk en vinden er ecologische ideeën die het socialisme in de twintigste eeuw nooit heeft laten zien. Waar zij zonder omhaal stellen dat de vrijemarkteconomie met zijn op verspilling gerichte consumentisme debet is aan de genoemde crises, lukt het hen niet om daarop een antwoord te formuleren dat verder komt dan een gigantische krimp in levensstandaard in combinatie met individuele baangarantie. Zaken die sterk doen denken aan meerjarenplannen, politbureaus en meer van dat fraais.

De vrees dat krimp pijn doet en het leven minder leuk zal maken is begrijpelijk. Wanneer een vrijemarkteconomie zelfs maar stopt met groeien, merken mensen dat ogenblikkelijk aan een verminderde koopkracht. Dat dat voor een krimp dus nog veel sterker zal gelden ligt dan voor de hand. Dit gegeven lijkt een belangrijke reden te zijn voor het gebrek aan handelen van overheden. Klimaat-, diversiteits-, stikstof- en andere doelen worden geformuleerd in procenten met jaartallen, maar over hoe die percentages te bereiken wordt niet uitgeweid, of aan anderen gedelegeerd. En dus lijken we ons, bij het oplossen van de genoemde crises, blind te staren op louter het opwekken van zoveel mogelijk min of meer duurzame energie, terwijl duidelijk is dat een waarachtig duurzame samenleving veelomvattender maatregelen vraagt.

De denkfout die aan de zorg voor verminderde welvaart ten grondslag ligt, is dat niet wordt beseft dat in een maatschappij die geen producten produceert om ze zo veel en vaak mogelijk te verhandelen, niemand zijn mobieltje al na drie jaar hoeft te vervangen. In plaats van een half dozijn auto’s, vijftien telefoons, acht laptops, talloze kindermeubels, tonnen aan kleding, speelgoed en andere wegwerpartikelen te moeten kopen, leasen of van een werkgever te moeten ontvangen, heeft de consument in een samenleving die produceert voor gebruik in plaats van handel daar maar een fractie van nodig voor dezelfde materiële luxe.

“We moeten ons de toekomst waarin we willen leven voorstellen zodat we die kunnen bouwen”, schrijft Maria Ferell in een blog over betere smartphones. Brits analist en expert op het gebied van verhalen John Yorke stelt in ‘Into the Woods, A Five Act Journey into Story’ (Penguin UK, 2013) dat “Het oefenen van problemen in fictie helpt bij het oplossen daarvan in de werkelijkheid.”

In de wereld waarin wij leven worden we gereduceerd tot consumenten en arbeiders die bij alles wat ze doen de wereld een beetje verder kapot maken. In mijn boek, De molens van Thengin – Een utopie, beschrijf ik een samenleving waarin we in plaats daarvan het menselijke in ons terug kunnen vinden en waarin ons leven waarachtig duurzaam, vrij, gelijk en welvarend is.

“Natuurlijk is het utopisch en onmogelijk, totdat het gedaan is,” is een quote die vaak aan Nelson Mandela wordt toegeschreven. Dat het Elbert Anderson Young, de voorzitter van de Amerikaanse National Credit Men’s Association was die het in 1903 zei, doet nauwelijks aan de betekenis ervan af. Twaalf jaar later schreef Charlotte Perkins Gilman Herland, een feministische utopie waarin vrouwen, onder meer, stemrecht hadden en broeken mochten dragen. Het was een tijd waarin Europa nog altijd gebukt ging onder het juk van keizers en koningen, en waarin hele continenten leden onder Europese imperia, vast in hun overtuiging dat dat niet snel zou veranderen. Maar alles is onmogelijk, tot het onontkoombaar is.


Deel dit via